Zorgverleners dienen steeds vaker de resultaten van hun werkzaamheden te verantwoorden voor het verkrijgen van financiering. In de onderhandelingen wordt dan gevraagd: in hoeverre zijn de behandelingen die je geeft effectief? Om deze vraag te beantwoorden is vergelijkend groepsonderzoek waarin een experimentele groep de interventie krijgt en controle groep niet, de gouden standaard. Probleem is dat individuele (zelfstandig gevestigde) zorgverleners dit soort onderzoek niet kunnen uitvoeren waardoor ze afhankelijk van de resultaten van onderzoeken die uitgevoerd worden door onderzoekers. Toch is het mogelijk voor individuele (zelfstandig gevestigde) zorgverleners hun resultaten te verantwoorden, namelijk via zogenaamd n=1 onderzoek. In een n=1 onderzoek wordt bekeken in hoeverre de gegeven behandeling bij een cliënt heeft gewerkt door een periode waarin geen behandeling heeft plaats gehad te vergelijken met een periode waarin dit wel is gedaan. Er zijn verschillende n=1 opzetten mogelijk: van zeer experimentele opzet waarin aan strenge eisen dient te worden voldaan tot naturalistische opzetten waarin de praktijk gevolgd wordt. In mijn presentatie op 2 februari 2022 tijdens het Congres Integrale Zorg worden verschillende n=1 opzetten besproken met de nadruk op naturalistische opzetten omdat deze het dichtst bij de werkpraktijk van de zorgverlener liggen. Verschillende voorbeelden uit de praktijk worden besproken zoals de n=1 benaderingen in het landelijk project van de Social Trials waarin de Sociale Benadering Dementie van prof. dr. Anne-Mei The ontwikkeld en geëvalueerd wordt en het Vakeffect-project van de Federatie Vaktherapeutische Beroepen waarin zelfstandig gevestigde vaktherapeuten hun eigen praktijk kunnen evalueren. Graag tot ziens op 2 februari
Marinus Spreen
|