Binnen de CAM-veld is het niet gangbaar om wetenschappelijk bewijs te overleggen over een bepaalde therapievorm. Want er is nu eenmaal niet een jarenlang bestaande wetenschappelijke traditie en infrastructuur. Daarom is het vaak onmogelijk om wetenschappelijk bewijs te overleggen. Dat geldt overigens niet alleen voor complementaire beroepen: de academische en meer nog alle niet-academische beroepen in de gezondheidszorg hebben met die uitdaging om te gaan. Dat heeft er bij sommige beroepsgroepen toe geleid dat ze ‘verwetenschappelijkt’ zijn. Om een paar te noemen: er zijn bijvoorbeeld hoogleraren op het gebied van de verpleegkunde, fysiotherapie en vaktherapie. Bij anderen is dat om verschillende redenen (nog) niet gelukt. Bij de CAM beroepen ligt de uitdaging nog een slag dieper. Dit komt omdat sommige beroepsgroepen binnen de CAM sector zich beroepen op andere kennistradities (bijvoorbeeld uit China of India). Deze tradities sluiten bijvoorbeeld in hun methoden niet aan bij de westerse wetenschapsbeoefening. Het onderzoek dat wel volgens westerse wetenschappelijke tradities is verricht, heeft ook niet spectaculaire positieve resultaten opgeleverd. Soms is een effect aangetoond, maar in een ander onderzoek weer niet. Dat heeft onder andere te maken met de kwaliteit van onderzoeksmethoden. Het begint altijd met de ervaring van de patiënt. Er is nog een andere verdieping van de uitdaging. Die heeft ermee te maken dat er in de complementaire zorg meestal wordt behandeld vanuit een holistisch perspectief. Dat perspectief komen we ook tegen in de reguliere zorg. Sterker nog: het is de basis van het nieuwe concept van de positieve gezondheid. Het is bijzonder moeilijk om vanuit een holistisch perspectief wetenschappelijk onderzoek te doen, juist omdat dat tegengesteld is aan holisme. De basis van wetenschappelijk onderzoek is reductie: het isoleren van verschijnselen en het standaardiseren van behandelingen. Het effect van die gestandaardiseerde behandeling op zo’n geïsoleerd verschijnsel moet dan worden aangetoond, de rest is ruis of (al dan niet beoogd) neveneffect. Hoe komen we uit dit dilemma? Door uit te gaan van de ervaring van de patiënt als ‘hele mens’. Daarbij past het concept van Practice Based Evidence (PBE). Dit concept is ontwikkeld vanuit het CAM-veld zelf. Het uitganspunt van PBE is de ervaring van de zorgverlener, de context van het beroepsmatig handelen en de professionele autonomie van de zorgverlener. Uit de ervaringen en resultaten ontstaat de basis voor de ‘evidence’ dat een behandeling werkt. Deze benadering heeft zijn valkuilen. De zorgverlener kijkt altijd met een positieve blik naar zijn handelen. De zorgvrager rapporteert graag een sociaal wenselijk positief effect als hij of zij afhankelijk is van de behandeling. Bovendien is de wens de vader van de gedachten. Toch is het een stap vooruit en misschien een mooie tussenweg tussen het ideaal van wetenschappelijke onderbouwing (voor wie dat belangrijk vinden) en de praktijk van alledag waarbij zorgvragers alleen maar goed geholpen willen worden. Het is daarom een goede ontwikkeling dat zorgverzekeraars voor de CAM sector EviCare als systeem beginnen te omarmen. Dit systeem heeft zijn waarde bewezen bij andere relatief nieuwe beroepsgroepen die geen wetenschappelijke onderbouwing konden laten zien (overgangsconsulenten). De manier waarop het is ingericht, lost al een deel van de genoemde valkuilen op. Voor het vaststellen van de effectiviteit van de behandeling worden de ervaring van de zorgverlener en de gegevens van de individuele zorgvrager samengevoegd. In een overzicht worden vervolgens de onderzoeksresultaten weergegeven. Voor de zorgvrager ontstaat een inzichtelijk beeld van de effectiviteit van de behandeling uit de combinatie van individuele gegevens en ervaring van de zorgverlener. Het mooie aan deze ontwikkeling is dat deze manier van meten voor alle behandelingen kan worden toegepast: complementair en regulier. Neem de bestrijding van niet gediagnosticeerde hoofdpijnklachten: stel dat zou blijken dat acupunctuur betere resultaten laat zien dan de pijnpoli. Daar hoopt natuurlijk elke complementaire zorgverlener op (en verwacht dat misschien ook). Maar het kan ook omgekeerd werken: stel dat de ayurvedische behandeling van buikpijn mindere resultaten laat zien dan een paracetamol? Een zelfbewuste CAM-sector moet dit risico willen aangaan. Ook moet hij nieuwsgierig zijn naar de uitkomsten en daaruit conclusies willen trekken. Het is een uitdagende weg, maar de moeite waard om te onderzoeken! |