Inleiding De onderwijsraad heeft allerlei voorstellen gedaan om iets te doen aan de achterstand die kinderen hebben opgelopen gedurende de afgelopen periode. Dit heeft verdeelde reacties opgeroepen bij ouders, leerkrachten, schoolleiders en andere professionals in het onderwijs. Aan de ene kant zijn er mensen die zich zorgen maken over de opgelopen achterstanden en wel heil zien in de voorstellen. Aan de andere kant roepen de voorstellen weerstand op, zowel als het gaat om de uitvoerbaarheid als de effectiviteit. Vanuit het Waarderend Perspectief blijven wij echter al haken bij het begrip ‘achterstand’. Hoe helpend is dat begrip überhaupt? En hebben we dan wel de juiste achterstand voor ogen?
Als achterstand gebaseerd is op de normaalverdeling Als we het hebben over achterstand bij kinderen, dan hebben we het veelal over achterstand in ontwikkeling. Dat is gebaseerd op de waarneming van de ontwikkeling van heel veel verschillende kinderen. Die waarneming wordt beschreven in wat we een ‘normaalverdeling’ noemen. Het is dus normaal, dat er een verdeling is in de ontwikkeling van kinderen. Sommige zijn sneller en sommige zijn langzamer en een hele grote groep is gemiddeld. En dat verschilt ook nog eens per gebied: motorisch, taal, rekenen, ruimtelijk inzicht, et cetera. Dit is waardevol als het gaat om beschrijvende statistiek. Het verliest zijn waarde als we aan de normaalverdeling ‘normen’ gaan hangen.
Dan is het normerend en stress verhogend Dan wordt met achterstand bedoeld dat je in je ontwikkeling niet bent waar je volgens de norm moet zijn en dat is doorgaans het gemiddelde. Deze manier van denken is een weeffout in het normerende onderwijs. Daarin wordt de ontwikkeling van het individuele kind vergeleken met de ontwikkeling van de groep, wat leidt tot beoordelende uitspraken die kinderen in het geheel niet helpen. Als je het oordeel krijgt dat je achter loopt, dan wordt daarmee een zorg geuit en dan heb je dus een probleem. Dat roept spanning op, want er is blijkbaar iets mis met je. En dan ga je al snel denken dat het ligt aan je inzet, je motivatie of je capaciteiten. Dat zijn allerlei twijfels die niet gaan helpen om je te ontwikkelen. Denken in achterstand is demotiverend.
Als we waarderend kijken, dan is er altijd progressie Als we met kinderen kijken waar ze nu staan en dat vergelijken met waar ze eerder stonden, dan is er altijd progressie te zien en te waarderen. Dan komt ook progressie in beeld die we niet kunnen vergelijken met de beschrijvende statistiek van de normaalverdeling, omdat het niet zo meetbaar is. Het zou zomaar kunnen dat in deze periode kinderen hebben ervaren hoe belangrijk school voor hen is. Stel je eens voor hoeveel motivatie en inzet het losmaakt als zij zich daarvan bewust zijn en wat dat betekent voor hun ontwikkeling. Elk kind heeft zaken geleerd in deze periode. Het zien van die progressie werkt motiverend. Als achterstand gebaseerd is op een programma Als leerkrachten naar achterstand kijken, dan hebben ze het ook vaak over achterstand in hun programma. Dat is doorgaans gebaseerd op het denken vanuit een methode, waarin volgordes en stappen zitten. Die methode heeft waarde als het vanuit structuur overzicht en inzicht biedt. Het kan daarbij een rijkheid aan mogelijkheden en middelden bieden. Het verliest zijn waarde als het een heilig ‘moeten’ wordt. Dan verwordt de structuur die een methode biedt tot een rigide keurslijf. Dan wordt achterstand gezien als: bepaalde onderwerpen zijn nog niet aan bod gekomen en daar moeten nog zoveel opdrachten bij gedaan worden, dat gaat niet meer lukken in de beschikbare tijd. Dan lijken langere schooldagen een logische oplossing.
Dan ligt de focus op leren door te doen Achterstand in het programma is een probleem als je uitgaat van het paradigma dat kinderen vooral leren door te doen. En deels is dat natuurlijk ook zo. Vooral als het gaat om automatiseren van cognitieve functies, is veel doen zeer behulpzaam. Als het gaat om de schoolse vaardigheden, dan hebben we het vooral over lezen en de basis van het rekenen, zoals de tafels en de vriendjes van tien. Als dat geautomatiseerd is, dan gaat het vervolgens meer om begrijpen en verbanden leggen. Veel opdrachten doen is dan niet per se meer gelijk aan leren. De focus op veel opdrachten kan juist demotiverend werken als je zaken al snapt en je moet het nog steeds doen. Daarnaast verwerken onze hersenen heel veel zaken in rust en ontspanning. Dus extra lange schooldagen zouden wel eens contraproductief kunnen zijn.
Als we waarderend kijken, dan is motivatie belangrijker Dat je leert door veel te doen, is natuurlijk heel logisch. We weten dat je ‘10.000 vlieguren’ moet maken om ergens heel goed in te worden. Dat hebben de virtuoze specialisten gedaan die wij bewonderen in muziek, sport en kunst. Zoveel tijd in iets steken om er heel goed in te worden, doen mensen echter alleen vanuit intrinsieke motivatie. Dan is men bereid om bepaalde zaken eindeloos te oefenen. Dus de motivatie om iets te leren, is belangrijker en dan is achterstand totaal irrelevant. Bij motivatie gaat het om de vraag: wat is voor jou belangrijk om te leren? Wat kan je daarvan al? En hoe zou het voor je zijn als je dat geweldig zou kunnen? In de afgelopen periode van onderwijs op afstand werd er veel meer gevraagd van de zelfdiscipline en motivatie van de leerlingen. Wat hebben zij daarvan geleerd? Wat vinden zij blijkbaar zelf interessant en belangrijk? Stel je eens voor wat dat los kan maken, als je dat bespreekt.
|